
Ik zat altijd links, hij rechts naast me. Bijna twintig jaar hebben we samen in de kerk gezeten. Dat was gewoon en voelde vertrouwd. We groeiden samen op binnen de kerk. We verschillen maar een jaar in leeftijd en dus deden we veel samen. We bezochten de catechisaties en de vereniging samen, we zongen samen, lazen samen, luisterden samen, verveelden ons samen, lachten samen om al de eigenaardigheden die we zagen en discussieerden samen, en uiteindelijk deden we ook samen belijdenis. Als twintigers namen we onze plek in de kerk in. Hij werd ouderling, ik studeerde theologie.
Hij reisde nog eens een zondag met me mee toen ik als kandidaat-predikant op beroep moest preken in twee gemeenten die me wel eens wilden horen. Dat wilde hij niet missen. Maar tijdens die reis werd al duidelijk dat hij zijn plek in de kerk op zou gaan geven en misschien ook wel zijn geloof in God.
Zo ging ik vanaf mijn eerste dag als predikant alleen naar de kerk. Natuurlijk zaten er veel meer mensen in de kerk, zeker die eerste dag was de kerk bomvol met gemeenteleden, vrienden en familie. Zelfs hij was er, als familie, maar niet meer als kerklid. Ik voelde me midden tussen al die mensen toch alleen gelaten: alleen achtergebleven in de kerk. Omdat hij er niet meer bij hoorde. Dat is nu meer dan vijfentwintig jaar geleden, maar ik kan het nog altijd zo voelen. Sindsdien zijn er nog veel meer dierbare familieleden, vrienden en gemeenteleden vertrokken. Bij ieder vertrek – zelfs al was het niet eens uit onze eigen gemeente – werd de kerk een stukje vreemder voor me. Alsof er steeds weer een deel van mezelf met hen naar buiten vertrok. Ik voel me zo langzamerhand nergens meer helemaal thuis: niet binnen de kerk, maar ook buiten de kerk zou ik me niet thuis kunnen voelen.
Met het vertrek van al die dierbare mensen is mijn vertrouwde kerkgevoel verdwenen. Ik sta als het ware met één been binnen de kerk en met één been erbuiten. Daardoor zie ik de kerk nu zowel vanbinnen als vanbuiten. Ik bekijk de kerk nu als het ware ook door hun ogen.
1. Grote veranderingen
Er is in nauwelijks vijftig jaar veel veranderd in mijn omgeving. Toen ik een jongen van een jaar of tien was, hoorde het grootste deel van mijn familie, vrienden en dorpsgenoten bij een kerk. De meesten van mijn familieleden hoorden zelfs bij dezelfde landelijke kerk. Was er een verjaardagsfeest, dan konden de aanwezige ooms en tantes een heel gesprek over die kerk hebben.
Tegenwoordig hoort de helft van mijn naaste verwanten niet meer bij een kerk of is daarbinnen al heel lang niet meer actief. De andere helft heeft zich verdeeld over verschillende kerken in een breder spectrum van evangelisch en midden-orthodox tot vrijzinnig. De kerk is geen gezamenlijke ervaring meer, eerder een persoonlijke keuze.
Dat lijkt overeen te komen met landelijke cijfers. De theoloog Stefan Paas gaat ervan uit dat op dit moment de helft van de nieuwe aanwas vertrekt.
Feit is in ieder geval wel dat kerk en geloof lang niet altijd meer gedeelde familiezaken zijn, en dat is een grote verandering in ervaring vergeleken met vijftig jaar geleden. De vanzelfsprekendheid van een gelovige familie- en vriendenkring is voor ons voorbij. En dat heeft grote invloed op onze beleving van geloof en kerk.
2. Gevoelens
Het is me gebleken dat gevoelens voor de kerk ook veranderen. Steeds wanneer de kerkgemeente iets te vieren heeft, mis je de jouw bekende vertrekkers bij het feest. Dat maakt het feest voor jou minder intens. Feestelijke gebeurtenissen als een doop, een belijdenis of een kerkelijk huwelijk krijgen een pijnlijk, scherp randje. ‘t Is niet jouw kleinkind, ‘t zijn niet jouw kinderen. Zij laten hun kinderen niet dopen, ze doen zelf geen belijdenis van hun geloof en ze wonen al jaren samen. En als ze zouden trouwen, dan zal er geen kerkdienst zijn.
Natuurlijk gun je het je andere broers en zussen in de kerk graag, maar hun feest raakt aan jouw gemis. Zo in de loop van de jaren kan er een heel bezinksel van verdriet op de bodem van je ziel komen te liggen. Dat reist altijd met je mee en filtert veel van wat je verder nog meemaakt aan vreugde in de gemeente.
Daarbij komt ook nog eens dat je je vaak schuldig voelt als je die complete gezinnen in de kerk ziet zitten. Je ziet dat hun kinderen wel belijdenis doen en hun kleinkinderen wel gedoopt worden. Je vraagt je af wat jij verkeerd gedaan hebt. Jouw kinderen zitten immers niet naast je in de kerk. Onwillekeurig vraag je je toch af waar jij het hebt laten liggen.
Ja, en ook komt het voor dat je kwaad bent op gemeenteleden, omdat zij in jouw ogen medeverantwoordelijk waren voor de keuze van je dierbare om uit de kerk te vertrekken. Hadden ze die opmerking maar niet gemaakt waardoor je kind in de knoei kwam. Hadden ze maar niet zo moeilijk gedaan over het jeugdwerk in de kerk, misschien had je kind dan wel een plek gevonden in het midden van de gemeente. Hadden ze zich maar gedragen als oprechte en liefdevolle christenen… dan zag je familie hen nu niet als hypocrieten.
Boven op de lagen verdriet in je ziel komt dan ook nog eens een drempel van wantrouwen en boosheid te liggen, die vormt steeds meer een hindernis, waardoor het steeds moeilijker wordt om jezelf helemaal te kunnen geven in de gemeente. Je vertrouwen is beschaamd. Het kan zo ver komen dat de kerk voor jou steeds meer een opgave en steeds minder een vreugde wordt. En zo kom je zelf ook meer en meer aan de rand terecht. En je zou de eerste niet zijn die achter de kinderen aan de kerk uit groeit.
3. Niet veilig
Het heeft me vaak getroffen dat broers en zussen die zulke verliezen geleden hebben wat gelaten reageren als je hen ernaar vraagt. Ik meen daarin hun schaamte, schuldgevoel en machteloosheid te proeven.
Misschien zit er ook wel behoedzaamheid bij. Bij je broers en zussen kun je immers lang niet altijd met je verdriet terecht. Die praten er liever niet over en zeggen onhandige dingen die schrale troost zijn. Soms zijn ze zelfs ronduit bot.
En zo kan je eigen gemeente aanvoelen als een onveilige plek waar je je verdriet niet kunt delen. Omdat je bang bent dat broers en zussen eraan gaan dokteren, waardoor er alleen maar zout in de wond wordt gestrooid.
Ook komt het voor dat je gemeente nogal administratief met de vertrekkers omgaat. Het gebeurt zelfs wel dat hun namen alleen even opgesomd worden in de mutaties van het kerkblad, zonder dat er ook maar één pastoraal woord aan gewijd wordt, laat staan dat er voor hen gebeden wordt. Dat geeft je dan het overweldigende gevoel dat ze voor jouw kerk allang weg zijn en dat je broers en zussen blij zijn dat ze hun administratie bij kunnen werken en al die niet-betalende leden nu af kunnen schrijven.
Het einde van een lang proces waarbij je tot het uiterste – soms weleens tegen beter weten in – hebt gehoopt en gebeden dat je dierbaren nog een andere keuze zouden maken, wordt door jouw gemeente ‘zakelijk’ afgesloten doordat ze – tenminste in jouw beleving – de deur van de kerk met een kille klik in het slot laten vallen.
4. Achtergebleven?
Het kan zo ver komen dat je je eerder een achtergeblevene voelt dan nog een volwaardig lid van de gemeente. Geliefde verwanten en vrienden zijn uit de kerk vertrokken. Je kunt je verdriet er niet kwijt, je durft je schuldgevoel niet te delen, je schaamte slik je in en je voelt je niet veilig genoeg om je pijnlijke plekken te tonen. Terwijl jij nog regelmatig verdriet hebt van de keuze die je dierbare geliefden gemaakt hebben, en zij nog altijd – soms al tientallen jaren – in je gebeden zijn, zijn ze voor je medegemeenteleden allang uit beeld. Die hebben hun lege stoelen allang weggezet zodat er niets meer is in de gemeente dat nog aan hen herinnert. Hoelang houd je dat zo nog vol?
Andere lezers zullen tegenwerpen dat dit niet zo bedoeld is. Ze zijn hier juist niet met jou over begonnen omdat ze geen wonden willen aanraken die nauwelijks of niet geheeld zijn. Of ze zijn zelf ook verlegen met het gebeurde en hebben hier gewoon geen woorden voor.
Jij en medegemeenteleden lijken zo als twee oevers waar geen brug tussen is. Hun verlegenheid wordt door jou als onverschilligheid of gebrek aan medeleven beleefd, terwijl je verdriet ongetroost en je zorg ongehoord blijft. Niet de goede bedoelingen van je medegemeenteleden, maar je perceptie speelt hier de grootste rol.
Het is uiterst verdrietig als de plek waar je troost en heling hoopt te vinden, niet biedt wat je nodig hebt. Het is pijnlijk als gemeenteleden stoppen met bidden voor geliefden die zijn vertrokken. Wie bidt er nog voor hen als zij het niet doen? God vergeet hen niet, zal zijn gemeente hen dan wel vergeten? Het is een gedachte die moeilijk te verdragen is.
Het is lastig om in de gemeente het verdriet in het gezicht te kijken, en dat is meer dan jammer. Nu al meerdere tientallen jaren vertrekken er steeds meer mensen uit de kerken, en daardoor zijn er ook veel meer achterblijvers die hier verdriet over hebben. Het zal steeds moeilijker worden om met elkaar te doen alsof dit niet gebeurt.
5. Leren en delen
Er zullen allerlei redenen zijn waarom deze zorg vaak niet gedeeld wordt. Maar als de zorg niet gedeeld wordt, komt het volgende oude Nederlandse gezegde zeker uit: ’t geen men niet weet, deert het herte niet. Dat is zo als je elkaar als gemeenteleden eigenlijk niet goed kent en niet van elkaars verdriet op de hoogte bent. Het helpt echter ook niet als de namen van kerkverlaters letterlijk uit de ledenlijsten geschrapt zijn en dus niet meer bekend zijn. We zouden vormen moeten vinden die ons helpen die namen niet te vergeten.
Ook is het goed om te weten waar achterblijvers mee geconfronteerd worden, sommige gemeenteleden zullen daar geen idee van hebben. Pas wanneer je beseft waar zij mee te maken hebben, kun je je ook fijngevoeliger opstellen wanneer zij hun zorgen met je delen.
Het is mooi als het persoonlijke verdriet meer ruimte kan krijgen in de ontmoetingen van de gemeenteleden. De kerk zou een veilige plek moeten zijn, waar het delen van verdriet met anderen een grote troost betekent. Kortom, het zou een enorme vooruitgang zijn als we kunnen leren zo’n gesprek met elkaar te voeren.
Geef een reactie