…opent en Wie sluit? (Handelingen 5: 12-42)

“Ik herinner me nog dat de straten in Harderwijk op zondagmorgen vol met mensen waren die op weg waren naar hun eigen kerk.”, zei een van de bidders in onze gebedsgroep. We waren in gesprek geraakt over onze kerkelijke gemeenten na Corona. Daarin waren best wat zorgelijke geluiden te horen: komen onze gemeenteleden wel weer terug naar de kerkdiensten nu dat weer kan? Na wat tussenstappen had die vraag zich verbonden met ontwikkelingen die nu al tientallen jaren gaan de zijn in de kerken.
Nu ken ik Harderwijk niet van vroeger, maar ik herinner me wel hoe zelfs de hoofdstraat van onze kleine Groningse dorp op zondagmorgen bevolkt was met dorpelingen die elkaar al of niet groetend passeerden op weg naar de verschillende kerken in het dorp. Tegenwoordig is het in Harderwijk op de zondagmorgen erg stil. Je bent als een van de weinigen al op de been en probeert een beetje stil te doen om de anderen niet wakker te maken. Je hoort de kerklokken verderop luiden, maar je krijgt niet de indruk dat dit veel uithaalt. Zondagsmorgens ervaar je in Harderwijk echt dat je bij een minderheid hoort.
Als je die achteruitgang van de kerken nu al tientallen jaren meemaakt, kun je gaan denken dat de kerken in Nederland hun langste tijd gehad hebben. Dat gevoel wordt nog eens versterkt als je met jongeren in de gemeente praat die lessen volgen op hun universiteit of beroepsopleiding. Niet zelden hangt er een wat vijandige sfeer als het gesprek op de kerken of op het christelijk geloof komt. Docenten en ook medestudenten laten hen duidelijk merken dat die bij het bedenkelijke verleden van Nederland horen. Christelijke studenten hebben vaak het gevoel dat ze zich aldoor moet verantwoorden voor hun geloof. Ze herkennen zich niet in het negatieve beeld dat de meerheid van het christelijke geloof heeft. De stilte op zondagmorgen, de tegenwind die je ervaart op je opleiding, kerkleden die hun lidmaatschap van de kerk opgeven kunnen gemakkelijk het gevoel geven dat je als christen bij een verdwijnende groep in de onze samenleving hoort.
Je vraagt je af wat de eerste ‘mensen van het nieuw leven’ in Jeruzalem gedacht hebben toen hun voorgangers steeds weer met de autoriteiten in aanraking kwamen. Hun aantal was spectaculair gegroeid van zo ongeveer 120 tot wel meer dan 3000 leden op een dag, later zelfs tot meer dan 5000. Maar de laatste tijd kwamen er niet echt veel gelovigen meer bij. Hoewel hun beweging nog altijd heel populair was in de stad, durfde zich bijna niemand van hen meer openlijk bij hen aan te sluiten. Er hing een nare spanning in de lucht, die de mensen bang maakten. De religieuze leiding van de tempel was duidelijk niet blij met hun aanwezigheid op het tempelterrein. Ze daagden de leiders van de nieuwe beweging voor het Sanhedrin en verboden hen ‘die naam’ (die van Jezus, maar zij namen die niet in de mond) nog weer in de mond te nemen [Han. 4:17v].
De hoeders van de tempel stonden duidelijk negatief tegenover de beweging van Jezus en hun leiders. De rest van Jeruzalem was belangstellend, maar wilde het niet openlijk opnemen tegen de religieuze leiding. Ze vreesden voor de gevolgen, daar hadden ze al meer van gezien.
Kunnen wij iets leren van die tijd? Als de elite in de samenleving nogal negatief is over het christelijk geloof en de kerken die daaruit ontstaan zijn, kunnen wij christenen dan ook beter maar in dekking gaan als we zoveel negativiteit tegen komen. Of mag je eigenlijk iets anders van ons verwachten?
In de derde aflevering van de serie “De kerk na Pinksteren’ buigen we ons a.s. zondag over Handelingen 5: 12-42. Wees welkom.