
Het boek De zeven vinkjes van Joris Luyendijk heeft de afgelopen maanden flink de aandacht getrokken. Hij beschrijft de zeven kenmerken van succesvolle mensen in Nederland.
Het goed doen, of succesvol zijn, is weer de oorzaak van het dertigersdilemma. Jonge mensen vragen zich af: wat moet ik doen om mezelf te kunnen worden, om er alles uit te halen wat er in potentie in zit.
Of meer in de taal van onze minister president (Ruttetaal): “Nederland is een ontzettend gaaf land. Er is echt niets dat wij niet kunnen.”
Kortom: we zijn heel erg bezig met succesvolle mensen te zijn. Trots op onszelf te kunnen zijn.
Zo rond 1850 schreef de dichter J.J.L. ten Kate het gedicht: Als God, mijn God, maar voor mij is. Het kwam in ons Liedboek terecht als nummer 466. Het lied verbindt succes in het leven aan heel andere oorzaken. Niet de uiterlijke omstandigheden zeggen iets over het succes in het leven, maar met wie je onderweg bent. Kort gezegd als je God volgt kan je niets gebeuren. Onderdrukking, verdriet of tegenslag werken zelfs in je voordeel en leiden tot je zegen.
Dat is sterkte taal! Je zult maar in Oekraïne wonen. Kun je dit lied daar zingen terwijl de rakketten om je heen inslaan, familieleden sterven, en je land verwoest wordt?
Kunnen wij dit lied nog zingen? Je voelt de spanning. Is het soms om die reden dat het lied niet meer in het nieuwe Liedboek uit 2013 terecht gekomen is?
In het boek Deuteronium is het volk Israël bij de grens aangekomen: de woestijn ligt achter hen, het beloofde land voor hen. Mozes zet hen voor de keus: er is maar één manier waarop ze daar succesvol zullen kunnen zijn. In plaats van zeven vinkjes, moet er maar er één goed staan en dan zal het hen goed gaan. Welk vinkje is dat? En is dat voor ons nu ook zo?