Toen ik een jongere was, voelde mijn stoel achter in onze kerk als de droge plaats in een bushokje: veilig en beschut. Om mij heen regende het, maar ik bleef toch bijna helemaal droog. Om het zo te houden, kon ik maar het beste op mijn plaats blijven zitten.
En hoewel de diensten op zondag gemiddeld een uurtje duurden, nam je dat veilige bushokje eigenlijk mee naar huis om ook daar voor het ‘ slechte weer’ te kunnen schuilen. De kerk hield de boze buitenwereld comfortabel buiten. De ‘nieuwslezers’ van de kerk hielden je op de hoogte van het slechte weer buiten en hun verwachtingen voor de komende tijd. Zelf kwam je daar eigenlijk niet. De wereld waarin ik leefde was vooral die van de kerk en van de christelijke school, wat er ‘buiten’ gebeurde wist ik niet zo of kreeg ik maar vaag mee.
Maar in een bushokje krijg je uiteindelijk toch natte voeten door de vlak voor je neer plensende regen. Na een tijdje wordt het binnen zo vochtig dat de ramen beslaan en je kleren klam worden. Uiteindelijk kun je je niet verschuilen voor wat er buiten gebeurt. Buiten komt bij je binnen. Op een bepaald moment moet je toch echt opstaan om de bus te pakken. En dan moet je toch door het slechte weer heen. Dus kun je maar beter uitzoeken hoe je met het weer buiten om moet gaan in plaats van te blijven zitten: een paraplu tegen de regen bijvoorbeeld.
Bij ons in de kerkelijke gemeente van Niezijl ging het net zo als met de regen buiten het bushokje. Wat er buiten gebeurde kwam best wel binnen als spetters en damp. Binnen kreeg je ‘natte voeten’ en ‘klamme kleding’ waardoor het er toch niet meer zo lekker zat. Allerlei vragen sijpelden naar binnen. Sommige liepen als koude waterdruppels over je rug. En wanneer daar verder niet op gereageerd wordt, heb je er alleen maar last van. Net als van natte voeten. Dat houd je wel even vol, maar uiteindelijk ga je toch ergens anders heen waar het droger is.
Het gebeurde in onze kleine kerkelijke gemeente maar heel zelden dat mensen ergens anders heen gingen. Toch pasten velen zich wel aan bij wat er ‘buiten’ gebeurde. Als de kerk hun niets aanreikte, namen ze hun eigen maatregelen. Veel gemeenteleden leidden dan ook min of meer een soort van dubbelleven. Door de week het ene, ‘s zondags het andere. Veel mensen pasten zich aan, immers de kerkelijke antwoorden waren voor hen te weinig toepasbaar in het ‘normale’ leven.
Nou ja, in een klein dorp kun je dat nog wel even volhouden: je gaat gewoon niet zoveel met de anderen van ‘buiten de kerk’ om. Je houdt het een beetje bij je eigen mensen. Dat lukt je natuurlijk nooit helemaal en op de den duur pas je je toch wel ergens aan. Maar je kunt het beperkt houden. In Niezijl moet je er echt op uit om de buitenwereld op te zoeken.
Maar in de stad Groningen, 18 km verderop, hadden de gemeenteleden die luxe niet. De buitenwereld was veel meer hun leefwereld, waar ze door heen moesten naar hun werk, ja zelfs naar de kerk. Ze konden deze veel minder buiten hun bestaan houden. Ja zelfs voor de kerkdienst begon, hadden ze het allemaal al gezien: bijv. het feest in de stad, alle mensen die nadrukkelijk niet naar de kerk gingen. Eenmaal binnen waren ze zich dat maar al te goed bewust. Wat voor volwassenen geldt, geldt dubbel voor jongeren. Omdat ze hun plaats in het leven nog zoeken, zijn zij zich nog veel meer bewust van hun omgeving en zien ze nog veel scherper wat er om hun heen gebeurt. Ja ze merken ook onmiddellijk of ze iets hebben aan wat er in de kerkdienst klinkt.
Veel kerkelijke jongeren die ik in de stad Groningen ontmoette, hadden een dubbelleven. In het ene leven pasten ze zich aan wat er in de buitenwereld gebeurde, in het andere aan wat er binnen de kerk de gewoonte was. In de praktijk betekende dat voor een heel stel: door de week meevieren met de andere jongeren, zondags (soms alleen zondagsmiddags) de dienst uitzitten in de kerk.
Zo’n dubbelleven houdt je geen jaren vol. Er zit zoveel spanning tussen het één en het ander. Na verloop van tijd kies je voor het één of voor het ander. Dan komt het tot een crises. Beiden kan niet dus moet er gekozen worden. De één kiest voor het comfort van de buitenwereld, de ander voor de kerk. Als de kerk geen duidelijke hulp biedt bij het leven in deze wereld, kiezen de meeste jongeren uiteindelijk voor een ‘ander leven.’ Dat is precies wat er gebeurde in onze vriendenclub van toen: van de 14 jongeren, kozen er 8 voor een leven buiten de kerk en verkastten er 4 naar een andere kerk. Er bleven er maar 2 in hun eigen kerk zitten. 57% van onze vrienden van toen kozen voor een leven buiten de kerk!
Wat voor onze vriendengroep gold hoeft niet natuurlijk niet voor alle jongeren te gelden, maar het geeft te denken dat Ad de Boer voor onze gemeente in de periode van 1959-1986 uitkomt op grofweg een derde deel van de jongeren die de kerk met onbekende bestemming verlaten heeft.
Voor alle Nederlands Gereformeerden komt hij op 1 op de 10 vertrekkers. Hetzelfde geldt voor de Christelijke Gereformeerde Kerken. En landelijk is het aantal onkerkelijken in 2004 64%. Dat komt aardig overeen met onze vriendengroep van toen en laat zien dat ons verhaal niet zo uitzonderlijk is. (Ad de Boer, ‘Zevenduizend Nederlands Gereformeerden werden buitenkerkelijk’ in Opbouw 53(2009)20)
Wat ik hierboven beschreef speelt grofweg tussen 1976 en 1991. Zeker in een dorp als Niezijl was de kerk, zelfs met de massamedia van toen (TV, de bladen en de kranten), heel wat geslotener dan in het jaar 2012 waarin ik deze woorden schrijf. De Niezijlsters hebben inmiddels ook beschikking over internet en smartphones. Ook die jongeren kunnen zelf zien wat er om hen heen gebeurt. Dat geldt nog meer voor de jongeren in de stad Groningen en in Barneveld.
De Nederlands Gereformeerde Jongeren van Voorthuizen-Barneveld zijn te vergelijken met de Marokkaans-Nederlandse jongeren van 2012. Via het Internet horen die bij twee werelden: die van de hoofddoek (de traditie van thuis) en die van de skinny jeans (de mode in onze samenleving). De jongeren in onze gemeente zijn net als zij multicultureel, ze staan met één been in de kerk en met het andere in de Nederlandse samenleving, ze zijn jongeren tussen catechisatie and ‘Good Christian Bitches’.
(Reina Wiskerke, ‘ Hoofddoek én skinny jeans’ in ND 68(2012) 7 juli 2012)
Ik denk dat wanneer wat er in onze kerk klinkt weinig hulp biedt voor het leven in de samenleving, wanneer het geen helder en leefbaar alternatief laat zien, maar vooral traditioneel (gericht op het verleden) is en een beetje ritueel (een aantal onduidelijke gewoonten die gelovigen regelmatig herhalen) dat er meer van onze jongeren in de crises zullen komen en gaan kiezen voor voor het één of het ander. Het leven dat hen het meeste biedt, zal hen het meeste trekken. Als de boodschap in de kerk hen niets zegt, dan mag je verwachten dat dit de leefstijl in de huidige samenleving is.
Je jongeren willen afschermen voor de boze buitenwereld zal niet meer lukken. Er met hen over spreken alsof ze ‘daar natuurlijk niets mee te maken hebben’, is onwerkelijk. Hun smartphone ligt naast hen op tafel, ze zijn er maar een vingertik vandaan en leven al midden in die wereld.
We kunnen ze maar beter later zien welk alternatief de Heer Jezus biedt. Erover nadenken hoe de gemeente vooral jongeren kan helpen voor een ander leven te kiezen dan dat er nu in de mode is. En hoe je zo’n leven kunt leiden midden in de ‘boze buitenwereld’.
M.a.w. de tijd van schuilen in het bushokje is voorbij, het regenpak moet aan! We gaan op weg de wijde wereld in.
Het is dus goed om te weten wat er inmiddels allemaal veranderd is in onze samenleving. Daarover een volgende keer meer.