
Ik zag hem helemaal inelkaar zitten op de puinhopen.
Het hoofd in zijn handen, ongeschoren wangen, verwilderd.
Toen hij de hulpverleners zag keek hij op: paniek in zijn ogen.
Met handen, voeten en stemverheffing probeerde hij de buitenlandse hulpverleners van zijn nood te overtuigen. Hier bij hem moesten ze helpen, een kraan moest er komen!
De hulpverleners keken triest en ongelovig naar de stapel betonvloeren die er nog over waren van het appartementencomplex waar hij en de zwijnen gewoond hadden. Ze hadden weinig, zo niet geen hoop dat daar nog leven te vinden zou zijn. Maar de man wilde de hoop nog niet opgeven, hadden ze dan niet een drilboor voor hem dan ging hij zelf wel kijken. Nee, die hadden ze niet beschikbaar. De hulpverlener in de oranje jas schudde triest zijn hoofd. De schouders van de man zakten naar beneden, de hoop vloeide weer uit hem weg.
We zien het overal om ons heen: oorlog, rampen en ziekte. Mensen worden in korte tijd soms ongelooflijk geraakt. Wij, de gelukkige uitzonderingen, kijken met een brok in de keel ademloos toe. Hebben we hen behalve medeleven nog iets te bieden, is er hoop voor hen, voor ons?
De reis van het net vrije volk Israël liep al snel dood in de zee en achter hen kon je aan de horizon de stofwolken van het massale leger van Egypte zien. Modern, snel, zwaar bewapend en niet te ontlopen.
Is er nog hoop voor hen. Ja!
Is er troost aan het avondmaal te vinden? Ja!
Is er hoop voor deze wereld. Ja!