7. Schuilplaats?

Als iemand in je naaste omgeving de kerk verlaat, kun je daar veel verdriet van hebben. Volgens een oud spreekwoord is ‘gedeelde smart, halve smart’. Is de kerkelijke gemeente in dit geval een schuilplaats voor je? In mijn ervaring moeten kerkleden zo’n verdriet doorgaans alleen dragen. Dat betekent dat het volle gewicht van dit verdriet op hun eigen schouders ligt. Soms voegt de kerkelijke gemeente zelfs nog aan dit verdriet toe.

Photo by Cindy Chen on Unsplash

Ik heb veel vrienden en naaste familie uit de kerk zien vertrekken. Het is me gebleken dat niet alleen hun gevoelens voor de kerk veranderd waren, maar dat de mijne ook mee veranderden. De kerk is niet meer dezelfde vertrouwde plek als vroeger.
Steeds wanneer de kerkgemeente iets te vieren heeft, mis je de jouw bekende vertrekkers bij het feest. Dat maakt het feest voor jou minder intens. Feestelijke gebeurtenissen als een doop, een belijdenis of een kerkelijk huwelijk krijgen een pijnlijk, scherp randje. ‘t Is niet jouw kleinkind, ‘t zijn niet jouw kinderen. Zij laten hun kinderen niet dopen, ze doen zelf geen belijdenis van hun geloof en ze wonen al jaren samen. En als ze zouden trouwen, dan zal er geen kerkdienst zijn.

Natuurlijk gun je het je andere broers en zussen in de kerk graag, maar hun feest raakt aan jouw gemis. Zo in de loop van de jaren kan er een heel bezinksel van verdriet op de bodem van je ziel komen te liggen. Dat reist altijd met je mee en filtert veel van wat je verder nog meemaakt aan vreugde in de gemeente.

Wat kun je zelfs in een volle kerk eenzaam zijn in je verdriet! De meeste mensen om je heen weten er ook niets van, dus kwalijk kun je het hen niet nemen. Maar waarom deel je je verdriet dan niet met hen? Nou ja, onze kerkdiensten geven je die gelegenheid vaak niet, zo zitten die niet in elkaar. De liturgie is gegroepeerd rondom God en de Heer Jezus: in de huidige vorm past jouw verdriet daar niet echt in. Als er dan al ruimte is voor getuigenissen, dan zijn die vaak positief getoonzet: ze gaan over de grote daden van God in het leven van mensen. Daar passen jouw grote zorgen helemaal niet bij.

Het is iets menselijks om je op het positieve te richten: logisch, daar kun je je hart aan ophalen. Als de zorgen wat verder weg liggen in je leven, kun je je dat ook wel permitteren. Helaas niet als de zorgen groot zijn en nu net met alles wat er in de dienst gebeurt te maken hebben. Ondanks alle moois dat er in de dienst klinkt, verlaat je niet zelden ten diepste ongetroost de samenkomst. Je merkt dat het voor jou zelfs reden is om sommige diensten maar uit de weg te gaan (zie H.4).

 Over schrale troost is het al eerder gegaan (H.4). Helaas is er ook zoiets als onbarmhartigheid: bewust en onbewust. De christen en pedagoog Ter Horst beschrijft een studiedag over ‘christelijke opvoeding in deze tijd’ waarop hij er getuige van is van hoe de één de ander vraagt: “En mevrouw de Vries, is het u gelukt om uw kinderen een christelijke opvoeding te geven?” Een wat oudere dame schudde daarop treurig haar hoofd, terwijl een andere triomfantelijk glimlachte.  “Zie zo, die had een punt gescoord”, concludeerde Ter Horst (Van der Kooi & Ter Horst, 2009, p. 13). Hij noemt dat elkaar steken onder water geven. Jezelf laten voorstaan op de -in jouw ogen- geslaagde geloofsopvoeding van je kind om een ander daarmee de maat te nemen is bewuste onbarmhartigheid. Er zijn helaas wel meer voorbeelden van te noemen en ze zijn bijna allemaal ook steken die je medegemeenteleden diep verwonden. Op geen enkele manier is dit te rijmen met de verbondenheid die de apostel Paulus de gemeente van Korinte voorhoudt. Je bent verbonden in vreugde én verdriet (1 Kor. 12:26). Je mag van gemeenteleden onderling verwachten dat ze niet alleen elkaars vreugde met elkaar beleven maar ook elkaars verdriet met elkaar kunnen meevoelen en willen delen. 

we kunnen ook onbewust onbarmhartig met elkaar omgaan


Natuurlijk aan bewuste onbarmhartigheid hoeven we niet veel woorden te besteden, dat is eenvoudigweg ongepast in Gods Koninkrijk. Dat spreekt voor zich. Maar we kunnen ook onbewust onbarmhartig met elkaar omgaan. Door, zoals hierboven, alleen maar ruimte te maken voor positieve ervaringen in de gemeente of door ongevoelig met elkaar om te gaan. Aandacht te vragen voor jouw vreugde, zonder oog te hebben voor het verdriet van de ander, is evenzeer onbarmhartig. Paulus gaat ervan uit dat een christelijke gemeenschap zich ook bewust is en bewust wil zijn van elkaars pijn. Natuurlijk wil dat niet zeggen dat je in de gemeente niet ook blij kunt zijn, maar die blijdschap zal ook altijd in evenwicht moeten zijn met meegevoeld verdriet. Als er geen ruimte is voor het uiten van verdriet -ook in de gemeenschap als geheel- hoe kunnen die broers of zussen in de gemeente dan ooit voor zichzelf de ruimte vinden blij met de anderen te zijn? Ongetroost blij zijn is een enorme opgave.

Bovendien, net zoals een hele gemeente nodig is om de kinderen van de gelovigen groot te brengen in hun geloof, zou je mogen verwachten dat de hele gemeente ook meelijdt vanwege het verdriet als die opvoeding hen niet brengt waar we (toch allemaal!) op hopen. We zijn toch allemaal verantwoordelijk? En die verantwoordelijkheid is niet ineens afgelopen als één van die kinderen zich ver van de gemeenschap verwijdert.

Natuurlijk is de naaste familie het meest direct getroffen. Zij ervaren het gemis van een kind dat uit hun midden voortkomt en waar je dag-in dag-uit mee geleefd hebt, waarmee je eerder alle zondagen in het kerkelijke jaar deelde, het scherpst. Maar al die andere relaties die er -als het goed is- in de gemeente zijn of geweest zijn, voelen het gemis toch ook zou je verwachten. Vanaf hun plaats in de gemeente reageren ze dan ook verdrietig op het vertrek. In de richting van de ouders, in de richting van de andere kinderen en in de richting van God.

Allereerst verdienen de naaste familieleden de troost en de steun van de gehele gemeente

Als de gemeente een familie is, zoals we dat tegenwoordig nog wel eens zeggen (Vergelijk bijv. De Initiatiefgroep Kerk2030, p.11), dan voel je je mede-verantwoordelijk en vraag je jezelf af wat je nu te doen staat. Er is iets mis met ons familiebeleven in de gemeente als we al te snel in berusten in het vertrek van kerkleden (Van Westen, 2019, p.13). Het moet geen taboe zijn om het hier met elkaar over te hebben (p.28), zodat iemand als bijv. Kees Kraayenoord, maar ook de vertrekkers zelf én hun ouders de indruk krijgen dat het de gemeente niets doet.

Allereerst verdienen de naaste familieleden de troost en de steun van de gehele gemeente. Zij vormen immers vaak de voorhoede in het contact met de vertrekkers. Zij hebben troost, gebed en goede raad nodig. Zij staan (als eersten) voor een nieuwe en grote opgave om de verbinding met hun vertrokken dierbaren heel te houden.

Maar ook de vertrekkers zelf mogen iets uit de gehele gemeente verwachten. Je zou denken dat er nog allerlei contacten zijn. Sommige zullen nu verbroken zijn, maar anderen lopen nog steeds door. Ook daarin speelt de hele kerkfamilie een rol.

onze kerkelijke praktijk in ons omgaan met kerkverlaters, lijkt als -neem ik aan onbedoeld- neveneffect te hebben dat zij zo snel mogelijk uit beeld raken

We hebben als protestantse gemeenten nu vaak geen praktijken op dit gebied. Lang waren we niet bekend met het delen van ons persoonlijke ervaringen in een bijeenkomst van de gemeente, behalve dan in een mededeling in het kerkblad en in de vorm van voorbede. De laatste decennia kennen we soms zoiets als een getuigenis, maar vaak alleen als het delen van een positieve geloofservaring. Marijn Vlasblom (2019), voorganger in Ede en docent op het Baptistenseminarium, wees op deze eenzijdigheid op de studiedag ‘Kerkverlating in perspectief’.

Maar onze kerkelijke praktijk in ons omgaan met kerkverlaters, lijkt als -neem ik aan onbedoeld- neveneffect te hebben dat zij zo snel mogelijk uit beeld raken: hun namen staan niet langer in de gemeentegids, we hebben niet nagedacht over de rollen die we nu als gemeente hebben in te nemen en kennen dus geen praktijk op dat gebied en we praten er verder maar niet over. En dat terwijl het aantal kerkverlaters de laatste tien jaar sterk toegenomen is en er dus steeds meer mensen in onze gemeenten mee te maken hebben. Dan zou je toch anders mogen verwachten?

Zijn we ongemerkt al te individueel naar elkaars keuzen gaan kijken als iets dat privé is en los staat van ons samen? Reageren we daarom maar niet? Is ons levensgevoel in de gemeente in de praktijk in feite heel individueel geworden?

Over Wieb Dijksterhuis

Predikant met Groningse wortels die sinds 2000 in het midden van land woont, samen met zijn vrouw. Hun vier kinderen wonen inmiddels tussen Ermelo en Hasselt (BE). Van 2006-2016 predikant in NGK de Ontmoeting (Voorthuizen-Barneveld). Vanaf 31 januari 2016 de voorganger van de NGK van Ermelo, een warme gemeente tussen de randmeren en de Veluwse bossen. Zijn roots blijven hoorbaar en merkbaar. Hij kan het niet helpen de wereld 'toch' vanuit een Gronings standpunt te blijven bezien.
Dit bericht is geplaatst in Achtergebleven met de tags , , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie Reactie annuleren