
De stilte na het vertrek van een dierbare bekende is niet zelden oorverdovend. Men heeft het er in de kerkelijke gemeente doorgaans niet over. Terwijl bij jezelf allerlei gevoelens voorbij zijn gekomen in de jaren dat het proces van vertrek zich voltrok: schrik, schuld, schaamte en er na het uiteindelijke vertrek: zorgen, gelatenheid en een soms schurend, confronterend contact. En terwijl je probeert een plek te geven aan de vervreemding die er in de relatie met je dierbare geslopen is. Kortom, terwijl je zelf nog dagelijks probeert om te gaan met de gevolgen van het vertrek, is het in de gemeente om je heen stil. Zo nu en dan benoem je het nog eens, maar meestal blijkt het dan dat het voor je medegemeenteleden een afgesloten zaak is. Naarmate het langer geleden is, zijn er ook steeds minder gemeenteleden die er nog iets van weten. Heel vaak worstelt men in een een soort vacuüm met de gevolgen van het vertrek. Een leegte waarin -voor de anderen onmerkbaar- innerlijke gevoelens vrij spel hebben.
Na de vakantie pikken we het verhaal van de achterblijvers weer op met hoofdstuk 3 over schaamte.
3. Schaamte
Iedere zondag voelt hij het weer als hij voorin gaat zitten: mág ik hier wel zitten? Kan ik nog in het bestuur van mijn gemeente functioneren? Hij weet immers heel goed wat Timotheüs als voorwaarden voor de leiders van een gemeente stelt:
Hij moet zijn eigen gezin goed weten te leiden en op waardige manier gezag kunnen uitoefenen over zijn kinderen. Want als iemand zijn eigen gezin niet weet te leiden, hoe kan hij dan zorgdragen voor de gemeente van God? (1 Tim. 3 GNB)
Hoe je het dan ook precies moet uitleggen: hier was hij toch duidelijk tekortgeschoten. Sinds zijn zoon de diensten niet meer bezoekt, kun je zijn gezin toch niet echt een voorbeeld voor de anderen noemen. Kan hij hier dan nog wel zitten? Ja, rationeel weet hij het allemaal wel: als hij vertrekt uit de kerkenraad wordt het daar ook niet beter van. Maar zijn gevoel laat zich niet gemakkelijk geruststellen: hij heeft gefaald en dat is onderdeel geworden van hoe hij zichzelf ziet.
Het voelt als schuld, maar dat is het eigenlijk niet begrijpen we van Rietkerk. Maar je schaamt je wel, dat is zeker. Je bent teleurgesteld in jezelf, je had het anders willen doen, een inspiratie willen zijn voor je kinderen. Maar je was het zoveel minder dan je hoopte. Vanaf nu kun je de anderen in de gemeente maar moeilijk onder ogen komen. Je hebt gefaald, dat kan iedereen zien.
…maar het zwijgen voelt aan als een veroordeling
Voor je gevoel zien de anderen in de gemeente je ook zo: ‘Het is hem niet gelukt!’ Niemand zal het ooit hardop tegen je zeggen, maar het zwijgen voelt aan als een veroordeling.
Het is pijnlijk om je zelf op deze manier te leren zien. Je gevoel van schaamte zet je voor de spiegel. Nee, niet in al je falen en tekortschieten, maar nu net in het tegenovergestelde: voor de spiegel van je eigen schaamte ontdek je pas hoe je zelf een tijdlang tegen anderen aangekeken hebt. Waar komt je schaamte anders vandaan? Kennelijk heb je gedacht, als je een gezin voor je zag waarvan sommige kinderen niet meer in de kerk kwamen, dat dit dan wel aan die ouders zou liggen. Dat ze hun opvoeding toch serieuzer hadden moeten aanpakken. Als je hen sprak dan zei je dat niet tegen hen, maar ergens dacht je het toch: ‘ze moeten iets nagelaten hebben’. Hoe meer kinderen niet meer bij hun ouders zaten, des te sterker dat gevoel werd. Stel je toch voor: ‘geen van hun kinderen komt nog in de diensten!’
Maar als je dan consequent bent, denk je dan ook dat het mogelijk is je kinderen zo op te voeden dat ze gegarandeerd zullen gaan geloven? Durf je te zeggen: ‘Het is mijn goede opvoeding die ervoor gezorgd heeft dat ze allemaal nog naar de kerk gaan.’ Bijna niemand zal die uitspraak voor zijn rekening willen nemen. Maar als je kinderen je wel in je geloof volgen, betrap je jezelf er zomaar op dat je best tevreden bent met jezelf. Al zul je dat niet gauw zo zeggen, want natuurlijk ben je dankbaar en blij ‘dat het zo gelopen is!’
Je gevoel van schaamte zet je voor de spiegel
Adam, Eva, Abram, Izaäk, Job en Noömi, ze moesten zich schamen. Hun kinderen zijn van de weg afgeweken. Eigenlijk moest de Heer Jezus zich ook schamen: het was toch een leerling van Hem die zich aan verraad schuldig maakte.
Als ik het zo stel zie je hoe onhoudbaar deze gedachte is. Je mag Abram niet verantwoordelijk maken voor de daden van zijn neef Lot, net zomin als Izaäk het ongeloof van Esau op zijn geweten heeft en -omgekeerd- Jakob zich het geloof van Jozef mag aanrekenen. Bij allen lees je van het verdriet dat ze hebben van het optreden van hun familie, dat laat zien hoe ze het echt voelden. En als je over Job leest die voor de eventuele zonde van zijn kinderen offert, zegt dat iets over zijn rechtvaardigheid en niet over zijn tekort. Hij offert voor zijn kinderen, niet voor zichzelf. En het gedrag van Judas kun je niet aan Jezus wijten, wat je daarvan begrijpt is in ieder geval dat er iets heel anders speelt dan het falen van Jezus. In de bijbel is een ouder niet per definitie verantwoordelijk voor de keuzen van de kinderen (Ez. 18:20) en zijn de ouders evenmin de bron van het geloof van hun kinderen (Efe. 2:8). Geloof is immers een geschenk van God. En toch ben je ook zelf verantwoordelijk. Dat is ingewikkeld en je kunt het dus niet helder op een rijtje krijgen.
Wanneer je je de geschiedenis van het volk van God voor de geest haalt dan mag je bijna zeggen dat geloofsverlating in het Oude Testament eerder regel is dan uitzondering! (Kuiper, 2018). En dat is in onze tijd niet anders, al zijn we dat misschien wel gaan denken in de periode van het christelijke Europa.
Post-christelijk
We leven al lang niet meer in de tijd van het vanzelfsprekende christendom, daar is al veel over gezegd en geschreven. Een mooi voorbeeld daarvan kun je vinden in het boek ‘Vreemdelingen en Priesters’ van de missioloog Stefan Paas (2015). Hij beschrijft hoe sommige landgenoten in de stedelijke gebieden van Nederland zo grondig geseculariseerd zijn dat je kunt spreken van ‘apatheïsme’, d.w.z. mensen nemen de moeite niet eens meer om atheïst te zijn. God is niet interessant genoeg om een standpunt over Hem in te nemen (Paas 2015).
In een geseculariseerd land zijn er veel redenen waarom iemand besluit de kerk te verlaten. Eén daarvan is dat we als mensen van de kerk ook met minstens één been in de wereld staan (Schaeffer & Wijma, p.5). Niet-geloven is zo alom aanwezig in ons land dat dit het ‘nieuwe normaal’ is geworden. Wie toch naar de kerk gaat moet daar heel bewust voor kiezen en heeft vaak ook iets uit te leggen aan zijn omgeving. Heel anders dan eerder is het vrijwel onmogelijk om in zo’n cultuur uit fatsoen of uit gewoonte zomaar een beetje mee te hobbelen in de kerk (Paas, 2015). Zo kerklid zijn was vroeger veel gewoner, zie hoofdstuk 1, maar doet tegenwoordig merkwaardig ouderwets aan. Je zou kunnen zeggen dat we teruggekeerd zijn naar de situatie zoals die tijdens het grootste deel van de geschiedenis voor christenen was: dat je een minderheid bent met een mooie roeping (Paas 2015).
Individualisering van geloof
Daar komt nog eens bij dat de band met een kerkelijke gemeente veel individueler geworden is. Ja, geloven veel individueler geworden is. Het is nu allereerst iets tussen jou en de Heer. De kerkelijke gemeente staat voor veel kerkleden redelijk los van hun geloof (Joep de Hart via Dekker 2016).
Ook kerklidmaatschap is veel minder iets van een bepaalde familie of de mensen in een bepaalde plaats. Als ouders hun kinderen bij hun kerk proberen te houden met het argument: “bij ons in de familie is men Hervormd”, dan zullen hun kinderen hen in reactie daarop duidelijk maken dat je ook heel goed christen kunt zijn in een ander kerkgenootschap. Ja, de relatie tussen kerkgemeenschap en geloof wordt door heel aantal niet zo duidelijk meer gezien. Individuele geloofservaringen zijn belangrijker dan die in de gemeente (Vlasblom, 2019).
In onze consumptiemaatschappij is geloven ook een vorm van consumptie geworden, geloof en kerk horen bij onze persoonlijke keuzen (Paas, 2015). De verschillende kerken zijn marktspelers geworden. Je kiest de bij je passende kerk uit op basis van reviews, zoals je ook een restaurant uitzoekt. Dat doe je voor de time beïng. In een goed restaurant wil je best een paar keer eten, maar je wilt niet je hele leven naar hetzelfde restaurant gaan (Paas 2015). Families verdelen zich tegenwoordig vaak over verschillende kerken: een verandering van levensfase, zoals kinderen die de deur uitgaan of een verhuizing, kan een reden zijn om de keuze voor een andere kerkgemeenschap te maken. Familiebijeenkomsten zijn in de 21e eeuw ontmoetingen van veel verschillende geloofsstijlen en ongeloofsstijlen. Je bent als familieleden niet meer vanzelfsprekend lid van hetzelfde kerkgenootschap of zelfs überhaupt nog lid van een kerk. Die individuele insteek vertroebelt onze kijk op kerkverlating.
“Kerkverlating is in een puur geïndividualiseerde levensbeschouwing altijd een tragedie”
In de bijbel kom je maar weinig individueel geloof tegen. God verbindt zich met een heel volk, een familiegemeenschap of een heel ‘huis’ (Han. 16:33). De meeste individuele geloofsverhalen worden verteld in het kader van een gemeenschap of van een gemeenschap die er nog moet komen. De gemeenschap als geheel wordt op het leven van één van de leden aangesproken: je draagt gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor elkaars geloofsleven. Zo worden de bekende zeven gemeenten in Asia dan ook aangeschreven met een evaluatie van hun dagelijkse geloofsleven (Open. 2 en 3), als gemeenschappen. Kennelijk kun je de hele gemeenschap aanspreken op het gedrag van enkelingen uit die gemeenschap.
Toen het evangelie in Europa aankwam, kwamen in navolging van hun vorsten, hele volken tot geloof. Vanaf de Reformatie komt er veel meer aandacht voor persoonlijk geloof. Dat was het begin van een heel proces van individualisering dat zich tot op de dag vandaag voortzet. Er zit een mooie kant aan de groei van een meer persoonlijke benadering van het geloven, maar ook een minder mooie: we worden in ons geloven helemaal op onszelf teruggeworpen en staan daar min of meer alleen in. En als één van onze kinderen de kerk verlaat, staan we daar eveneens alleen in, zowel in onze gevoelde verantwoordelijkheid als in onze bezorgdheid. Of zoals Stefan Paas het uitdrukt: “Kerkverlating is in een puur geïndividualiseerde levensbeschouwing altijd een tragedie” (2019).
Als schaamte al op zijn plaats is, dan zou in het geval van een lid dat de kerk verlaat de hele gemeente zich moeten schamen: we zijn samen tekortgeschoten tegenover de persoon die onze gemeenschap verliet.
Raakt me ❤️